Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide David tot Abner: [21]Zijt gij niet een man, en [22]wie is u gelijk in Israel? Waarom dan hebt gij over uw heer, den koning, geen wacht gehouden? Want daar is een van het volk gekomen, om den koning, uw heer, te verderven. 21. Deze vraag bevestigt, gelijk elders meer. Hij wil zeggen: Abner, gij zijt immers een dapper man, een held, kloek en moedig. 22. Alsof hij zeide: Niemand is u gelijk in dapperheid.